
NOSTALGIE ALS DEKZEIL
Na de windmolens langs de snelweg naderen we de Domineesweg. Deze naam komt me bekend voor uit het boek De ontdekking van Urk, geschreven door de Belgische schrijver en journalist Matthias M.R. Declercq. Hij besloot een halfjaar zijn intrek te nemen in het vissersdorpje, om zo kennis te maken met de mensen in het dorp. Gefascineerd besloot ik op pad te gaan, hopend om iets te proeven van de cultuur en de overheerlijke visspecialiteiten.
Het is vroeg dag, mijn vriend en ik staan om acht uur tussen de vrachtwagens en auto’s op de parkeerplaats. Een beeld van een vis laat ons zien dat we goed zitten. Als we binnenkomen, is de visveiling in volle gang. Een klok, getallen en namen van kotters is het enige wat ik kan duiden. Jaap, die ons een rondleiding zou geven, is druk aan de gang met een storing. Een man zegt dat we vast naar boven kunnen gaan ‘voor een bekkien in de kantine.’ We kijken door het glas naar de roerige afslag, de pauze is net voorbij. Rubberen laarzen, een visgeur, kratten in felle kleuren en een sorteermachine die gaat als een tierelier. Wanneer we staan te kijken, komt er aan andere man naar ons toe. ‘Wie zoeken jullie?’ In de kantine zit nog een groepje Urkers. Waar wij dachten vroeg te zijn, hebben zij er al wat uurtjes opzitten. ,,Wie zijn die vremden?’’ hoor ik achter mij. We komen er al snel achter dat elke Urker een verhaal heeft. De visserij wordt bemoeilijkt door allerlei regels van de overheid, zo wordt ons verteld. In Trouw lees ik over de windmolenparken in zee die maakt dat vissers zich verjaagd voelen. Dit blijkt ook voor de Urkers een probleem te zijn. Het gepraat over boten, visserij en technieken gaat me boven de pet. Liever hoor ik over de mensen op de boten, de werkethos en hun drijfveren. Een Urker met een bakje thee in zijn hand vertelt iets over de mentaliteit op Urk. ,,We zijn eigenaardig, maar de media pakt vaak karikaturen om over te vertellen. We hebben een werkersmentaliteit, we gaan pas naar huis als het werk klaar is. Als Urkers je niet accepteren, kom je er ook niet in. De Belg werd geaccepteerd, hij ging ook mee de zee op.’’ Zelf probeerde de man als veertienjarige eens mee te gaan vissen, maar hij lag vier van de vijf dagen op bed. Dat was hij nooit weer van plan. ,,Ik ben wel gelovig, maar niet kerkelijk. Vanmorgen zei ik nog tegen een man: jij bent wel kerkelijk, maar niet gelovig.’’

Een eindje verderop arriveren we bij een ydillisch, wit huisje, waar het echtpaar Fuytier met hun hondje Neve woont. De appeltaart wordt aangesneden en geserveerd in de tuin. Christa vertelt over de jeugd op Urk. Zij trouwde jong met haar man, hij was vaak weg om te baggeren op zee. ,,Ik vind dat ouders soms te luchtig zijn, ze doen alsof ze het gedrag van hun kinderen niet zien.’’ Waar de Urkse nog thuisbleef voor de kinderen, is dat nu wel anders. Het is heel normaal dat vrouwen ook werken. Wanneer ik vraag naar de sociale controle, zegt ze: ,,Was het maar meer! Vroeger hoefde ik maar een paar keer niet bij de bakker te komen en er werd gevraagd of ik ziek was. Als kinderen wat deden wat niet mocht, zei je het tegen de ouders. Nu weet je niet meer bij wie de kinderen horen.’’ Het stel woont graag op Urk. ,,Als we buiten Urk gaan komen we in allerlei kerken. Vaak vinden we de diensten armoedig en kort, alsof je de mensen moet plezieren.’’ Waar de Urkers bekend staan om hun werklust, schat het stel in dat de helft van de werkkrachten buitenlander is. ,,Poolse mensen komen hier naar toe, ongeacht of ze werk hebben. Ze gaan dan op zondag bij het uitzendbureau staan, niet wetende dat deze dan dicht is. Iedereen kan werken op Urk, maar luie mensen vallen door de mand. Als je geen werk hebt op Urk, dan is er wat mis. Als je je laarzen aandoet en een rondje gaat lopen, is er bij wijze van spreken wel altijd een plek waar je terechtkunt. Ook voor jongeren is de visafslag een aantrekkelijke plek om te werken, het verdient goed.’’

Ben je lui, dan wordt je Luipaard genoemd. Veel Urkers krijgen een bijnaam, zelfs op de rouwkaarten zijn deze soms terug te vinden. ,,Er was bijvoorbeeld een gezin waarin twee jongens dezelfde naam hadden. Eén jongen werd ‘de Dikke’ genoemd. Op een gegeven moment weet je de echte naam niet meer. ’’
De appeltaart is nog niet achter de kiezen of de toastjes met zalm komen tevoorschijn. Als ik een hapje neem, zegt meneer Fruytier: ,,Nu heb je alleen beschuit! Je moet ‘m in één keer opeten.’’ Ik vraag hen wat Urk nu maakt dat ze er nooit weg willen. ,,De ligging, kerk, strand, genoeg werk en de zee. Het geloof kan je op deze plek uitdragen. Je hoeft er niet voor te schamen. We merken wel steeds meer een tweespalt door de toename van toerisme. Vroeger was alleen de Chinees open, die mocht dat. Nu zijn er meer restaurants open op zondag. De regels verwateren; elke generatie wordt makkelijker.’’ Voor we vertrekken, vragen we nog waar we goede vis kunnen proeven. We vertellen over een viszaak waarvan we gehoord hebben. Volgens het echtpaar is die prima voor de ,,vremden’’, maar zij gaan naar een andere. We knikken en vertrekken. Neve loopt mee naar de deur, samen met zijn baasjes. ,,Succes met je verhaal!’’

Nostalgie is het dekzeil waaronder het dorp schuilt, zo lees ik in het boek van Declercq. Tijd om naar het museum te gaan, waar je niet omheen kunt als je deze passeert. Achter de balie staat Klaas, die enthousiast begint te vertellen over Urk. Hij stelt dat er veel verwantschap is met de visserij, maar dat er relatief weinig Urkers nog de zee op gaan. ,,Je kunt best fan zijn van Ajax, zonder daar te spelen. Zo kun je in hart en nieren een Urker zijn zonder visser te zijn. De motor van de industrie heeft zich verplaats van vis vangen naar vis verwerken. Vroeger werd je visser, nu kun je na een studie bedrijfskunde bijvoorbeeld een vissersbedrijf runnen.’’ Volgens Klaas geeft het boek een vertekenend beeld van Urk. ,,Een verhaal dat heel logisch klinkt, kan ook niet kloppen. Naar mijn mening is het boek generaliserend geschreven. Ik vind het jammer dat bepaalde stemmen niet aan bod zijn gekomen in het boek.’’
Een kibbeling en veel gesprekken later zitten we in de auto. Een ingepakte paling in de achterklep, die bezorgen we bij een visliefhebber. Ik kijk nog even om me heen. We rijden Urk uit, op naar huis.
TEKST EN BEELD HANNA JONGEJAN-KATER


Eén reactie
Jolien
Mooi verhaal!