
GEWOON ONGEWOON
Wat als je geen noot kan lezen en iemand vraagt of je wilt dirigeren? Als de Apostel deze vraag stelt, bestaat er geen ‘nee’. Dan doe je dat gewoon. Ook wanneer je vervolgens elke zondag peentjes staat te zweten omdat je deze toebedeelde taak weer uit mag voeren. In het autobiografische boek Apostelkind neemt Renske Doorenspleet ons mee in haar zoektocht naar de geschiedenis en denkbeelden van het Apostolisch Genootschap waarin ze opgroeide.
ONFIJN BESTAAT NIET
Voor Renske bestond de eerste kwarteeuw van haar leven uit twee puzzels; die met de buitenwereld en de versie met het Gebouw. Het leven met de buitenwereld was het gedeelte van negen tot vijf uur; school, vrienden, dorp, universiteit en een mooie jeugd in een democratisch land. ‘De tweede puzzel bestaat niet voor de buitenwereld en is in miljoenen stukjes geknipt. Een chaotisch, verscheurd beeld. Een onbegrijpelijk en ongrijpbaar geheel vol fragmenten die niet passen, die ik zelf niet eens kan plaatsen- laat staan dat een buitenstaander dat zou kunnen. Dit deel bestond uit diensten met koren en kringen, aparte muziek en speciale woorden.’ In de tweede puzzel moest alles ‘fijn’ zijn. Fijn omdat onfijn niet bestond. De zon scheen altijd, overbelicht. Voor schaduw was geen ruimte.
‘Ik wíl, maar willen mag niet.
Ik mag moeten. Ik moet mogen. Ik moeg.
Ik wil níét, maar niet willen mag niet.
Ik mag moeten. Ik moet mogen. Ik moeg.
Dus wíl ik niet meer willen, en wíl ik niet meer níét willen.
Dat wíl ik willen.’
In het Genootschap was ik wij en ‘wij waren nooit ik’. Meerdere keren kwamen leden bij elkaar in het Gebouw. Zo was er een Weekdienst, vonden er verschillende Kringen plaats en werd er jaarlijks druk geoefend voor de Kerstspelen. De verbondenheid onder Apostolischen kenmerkte zich door het specifieke taalgebruik, eigen liederen en muziek, rituelen en regels, feesten en bijeenkomsten, kalenders en kerstspelen. Een fakkel stond symbool voor het Genootschap. De leider werd vergeleken met Jezus: ‘Van Oosbree bracht- net als Jezus van Nazareth in zijn tijd had gedaan – zélf verlossing en heil.’ Zo werd het lied ‘Welk een vriend is onze Jezus’ veranderd in ‘Welke een vriend is onze Apostel, die aan Jezus’ plaats nu staat.’ Stap voor stap werd Jezus vervangen door een de leider.
FANTOOMPIJN
Vrijheid is niet altijd een vanzelfsprekendheid geweest in het leven van Renske. ‘Vrije vogels. Hij moest eens weten hoezeer ik daar van geniet. Elke dag opnieuw. Ik kan gaan en staan waar ik wil. Niet meer opgesloten. Niet meer elke dag koren, kringen en diensten. Niet meer elke dag moeten omschakelen naar een tweede wereld met andere normen en waarden, andere regels en rituelen, andere woorden en betekenissen. Een wereld waar de ‘outsiders’ – mijn vrienden en collega’s – niks van wisten. Niks van wéten.’ Dat ze het Genootschap verliet, betekent niet dat ze totaal uit haar leven verdwenen is. In het boek neemt ze me mee naar haar zoektocht, frustraties en boosheid over de tweede puzzel in de eerste jaren van haar leven. Openhartig vertelt ze over haar vertrek uit het Genootschap. Over de heimwee die soms optreedt. ‘Het gemis van het samenzijn, de muziek, de missie, een levenszin. ‘Fantoompijn,’ zou Martin zeggen, ‘daar hebben wij ex-apostolischen allemaal last van , bij tijd en wijle.’ Je mist iets wat er niet meer is en je hersens proberen de leegte op te vullen.’ Afscheid nemen bestaat soms niet. Je identiteit verlaat je nooit. Ook al is deze gevormd op plekken die je hebt verlaten.
Sterk aan het boek vind ik de schrijfstijl waarin Renske de lezer meeneemt in haar gedachtewereld. Hoewel ze een teer verhaal neerzet waar familie en anderen om haar heen mee gemoeid zijn, doet ze dit niet op een respectloze manier. Tegelijkertijd steekt ze haar boosheid en verontwaardiging niet onder stoelen of banken. Helaas is het boek niet vrij van vloeken, waardoor ik zo nu en dan een dikke streep op de bladzijden moest kalken. Jammer, want met een schrijfstijl als die van Renske waren deze zeker niet nodig om haar gevoelens te benadrukken.
Meer informatie over het boek vind je hier.
TEKST HANNA KATER // BEELD BERNICE DE WIND

